This site uses cookies.
Some of these cookies are essential to the operation of the site,
while others help to improve your experience by providing insights into how the site is being used.
For more information, please see the ProZ.com privacy policy.
Freelance translator and/or interpreter, Verified site user
Data security
This person has a SecurePRO™ card. Because this person is not a ProZ.com Plus subscriber, to view his or her SecurePRO™ card you must be a ProZ.com Business member or Plus subscriber.
Affiliations
This person is not affiliated with any business or Blue Board record at ProZ.com.
Services
Translation, Editing/proofreading
Expertise
Specializes in:
Advertising / Public Relations
Cinema, Film, TV, Drama
History
Poetry & Literature
General / Conversation / Greetings / Letters
Also works in:
Media / Multimedia
Law: Contract(s)
Gaming/Video-games/E-sports
Cosmetics, Beauty
Business/Commerce (general)
Journalism
More
Less
Rates
English to Dutch - Standard rate: 0.05 EUR per word / 15 EUR per hour Dutch to English - Standard rate: 0.05 EUR per word / 15 EUR per hour
English to Dutch: English translation of De Cosmopoliet (Trottin' the Globe: a Hitchhiker's Journey), a Dutch autobiographical travel book. General field: Art/Literary Detailed field: Other
Source text - English HOOFDSTUK 4
DE MASKERS VAN GOD
Highway 101, de kustweg van Port Angeles naar San Francisco, was één van de moeilijkste wegen om te liften. Talloze vakantiegangers in hun enorme mobiele huizen met soms nog een luxe wagen erachter gekoppeld en een vaak neerslachtige plaatselijke bevolking gaven deze weg een slecht imago. Ik kon het moeilijk verkroppen dat de passanten in hun kampeerbussen genoeg ruimte over hadden, maar me uit angst of kille zelfzucht links lieten liggen. Urenlang stond ik, vol verwachting klopt mijn hart, aan de kant van de weg, terwijl duizenden strak geplooide, akelige gezichten achter de ruiten passeerden. In de laadbak van een vrachtwagentje reed ik uiteindelijk mee door het schilderachtige landschap van Astoria, een rokerige
havenplaats met een levendige houtindustrie. Na de grens tussen de staten Washington en Oregon te hebben overschreden, kwam ik terecht in de kleine toeristenplaats
Seaside. Daar bracht ik de nacht door op het strand, waar in de schemering kampvuren waren ontstoken.
Via Fillamook, Lincoln City en Newport kwam South Beach in zicht. Daar werd ik tegen de avond op een bergweg
opgeraapt door de twee motorduivels Mike en Jack uit Canadese Vancouver, die op weg waren naar San Francisco.
In een flits scheurden we onverschillig door een straffe
wind de horizon tegemoet, terwijl het afwisselende
landschap reflecteerde in Mike’s helm. Ik had me zo goed mogelijk ingepakt. Provisorisch weliswaar, want ik was niet voorbereid op een motorrit. Gewikkeld in een synthetisch blauwe regenponcho en een wollen ijsmuts strak over mijn hoofd, vloog ik mee op het achterste stukje van de motorzadel, niet groter dan mijn zitvlak.
Met een snelheid van honderd twintig kilometer per uur sloeg de regen als een zweep meedogenloos over onze lichamen. De wind deed verwoede pogingen ons van de motoren te sjorren. Dat deed echter geen afbreuk aan het indrukwekkende uitzicht op een zacht buitelende Pacific Ocean.
Mike en Jack, die vielen in de categorie opgeschoten jongeren, stopten in diverse karakteristieke stadjes en orpjes om hun favoriete hasj te roken. En te huichelen met wildvreemde mensen om ze geld, drank en sigaretten
af te troggelen. Om hun vertrouwen een beetje te winnen, gaf ik ze een kop koffie en wat geld als bijdrage in de benzinekosten. Kennelijk deugde ik niet helemaal in hun ogen, want ver weg van de beschaafde wereld lieten ze me na een smoes in de steek en gingen er met een rotgang vandoor. In het schemerduister zocht ik als ‘meneer
Niemand’ mijn weg. Toen enkele auto’s aangereden
kwamen, stak ik zonder succes mijn duim omhoog. Het was gewoon lullig, dat niemand even stopte. Met mijn hand maakte ik een wanhopig gebaar om de automobilisten
ervan te doordringen, dat ik daar stond met de beste bedoelingen. Maar niemand reageerde. Het liefst was ik naar de eerste de beste plaats gebracht om vandaar de bus naar San Francisco te nemen. Dat bleek niet nodig, toen de vertegenwoordiger in autobanden, Can, op zijn rem trapte. Hij ging naar mijn eindbestemming voor die dag: Eureka.
De auto was een ongekende luxe na de barre tocht op de motor. En het was een welkome verandering te praten met
een man met levenservaring, in tegenstelling tot de motorduivels Mike en Jim met hun malle fratsen. In Eureka was het adres voor ontheemden gauw gevonden. Ook Mike en Jack logeerden er. Ze keken vreemd op, toen ik ze daar doodleuk begroette. Mike wilde de kwestie uitleggen, maar ik maakte aan afwijzend gebaar. ‘Loop naar de hel, apenkop’,
zei ik en liet me inschrijven. Na een warme douche en een schone pyjama te hebben aangetrokken, rolde ik doodmoe
op één van de stapelbedden.
De volgende ochtend om zes uur werd iedereen gewekt. Het ontbijt werd klaar gezet. Een neger leurde met marihuanapijpjes en een andere bood een flinke zak cannabis aan. Na de afwas pakte ik mijn biezen en ging met de stadsbus naar Rio Dell, omdat het liften daar, zo werd gezegd, gemakkelijk zou zijn. Met Jack, een experimenteel houtkunstenaar, die zijn kinderen motiveerde veel te reizen om levenservaring op te doen, belandde ik in het peperdure Belvedèr, een voorstad van San Francisco, waar duizenden auto’s bumper aan bumper reden. Plaatsnamen als Los Angeles, Monterey, Sacramento hingen als finishdoeken boven mijn hoofd. Toen ik meereed over de 2,8 kilometer lange Golden Gate Bridge en in de verte de skyline van San Francisco, gebouwd op een veertigtal heuvels, zag opdoemen, kon ik mijn geluk niet op. Ik voelde sensatie opkomen bij het zien van een stad die ik slechts kende van foto’s, films en van de televisie. Al het zweet en de tranen van Highway 101 waren in één klap vergeten.
De beruchte gevangenis Alcatrez, eens het domicilie van de gangsterbaas Al Capone, doemde op uit het water, terwijl
de grillige wolkenkrabbers, staaltjes van wiskundig vernuft, de contouren van de stad bepaalden. De aloude trams baanden zich traag een weg over de heuvels, waar de Victoriaanse architectuur en zachte pastelkleuren een ware hausse hadden doorgemaakt. Hoe hoger je hier woonde, hoe duurder het werd.
Op het adres dat ik van één van mijn contacten, dominee Llynn Lloyd uit het Engelse Aberdeen, had gekregen, kreeg ik een bed aangeboden.
De volgende ochtend legde ik contact met Philip, de jongeman die me een lift had gegeven in Schotland, toen hij daar op vakantie was. Hij wist niet wat hij zag. ‘Ben je hier liftend naar toe gekomen? Te gek, zeg.’ Voor eten, drinken, praten en roken gingen we naar een drukke pub. Het was een tamelijk saaie aangelegenheid, omdat er in vakjargon
over computers werd gesproken, waar ik geen snars van begreep. De drank compenseerde mijn ongenoegen enigszins en ik lachte voor de show mee. Half bezopen en mijn hoofd vol van de mooie vrouwen ging Philip naar huis om, volgens zijn zeggen, zijn vriendin een beurt te geven. We spraken af elkaar spoedig weer te zien.
Via het drukke Chinatown, de grootste Chinezenwijk in de Verenigde Staten, ging ik terug naar de woning van Don Lloyd. Het klikte niet goed tussen ons, maar happig op zijn bed, koelkast en broodjes met pindakaas en een laag jam eroverheen, stoorde ik me niet aan hem en bleef zitten waar ik zat. Het kwam niet als een verrassing, toen Don me beleefd maar dringend vroeg de benen te nemen, omdat andere zaken zijn aandacht opeisten. Daarop ging ik met BART, de ultramoderne ondergrondse, naar het centrum om een nieuw onderkomen te vinden. Op een druk station, een staaltje van technische perfectie, dacht ik na over mijn volgende stappen.
‘Er zijn teveel mensen op de wereld’, zei de invalide man naast me, toen hij me een sigaret afbietste. ‘Daardoor
komen veel mensen niet aan de slag en leven ze in armoede.’
De 75-jarige man verdiende wat geld bij door allerlei
karweitjes te doen en was geboren in S.F. Hij liet een fotootje zien van zijn dochter en kleinzoon, die ver weg woonden. ‘Tja, in het leven moet je knokken, anders wordt er over je heen gelopen’, zei ik, terwijl de man in zijn geha70
vende kleren opstond en op zijn krukken naar zijn metro strompelde.
Ik moest een keuze maken tussen een bed in het Leger des Heilsgebouw, teruggaan naar Don, die dat liever niet wilde, of naar Ian, de boomchirurg gaan, die me een lift had gegeven over de Golden Gatebrug en zijn adres had afgegeven voor noodgevallen. De laatste gaf niet thuis. Mogelijk dat hij vanwege de hitte zijn vleugels had uitgeslagen. Ik kuierde de stad in en kwam in achterbuurten
terecht, waar welig seksvertier en schrijnende armoede samengingen. In een soort armenhuis zaten verschillende
sloebers met vuile nagels bij elkaar, hapten in brood, dronken koffie, en gluurden met lege ogen naar de beeldbuis.
Ik pakte een stuk brood en zocht snel de uitgang weer op. Mijn nood was niet zo groot, dat ik bij dit uitschot wilde blijven.
Buiten sprak een gespierde neger me aan, die met zijn rechterbeen om zijn linkerbeen geslagen tegen een stoplicht
aanleunde en zijn bekende regel uit de slaventijd oplepelde:
‘Hé boy.’ Ik negeerde deze lokroep om moeilijkheden
uit te sluiten. Ik wist niet wie ik wel en wie ik niet kon vertrouwen. Feit was dat mister America net als God, schuil ging achter vele maskers. En ze gaven geen veiligheidsgaranties. Bij het gebouw van het Leger des Heils zat een lange rij smerige stakkers te wachten, totdat de deur van het slot ging. Een staflid nam me met gefronste wenkbrauwen boven zijn zwarte bril secuur op. ‘Hier hoor je niet’, zei de man nors en drukte de spion in de deur weer dicht.
S.F., Frisco in de volksmond, was een bonte stad. Op straat liepen de mensen ongeorganiseerd door elkaar: punks, een vrouw met een papagaai op haar schouder, roze geklede en musicerende Hare Krishna’s, modern geklede heupwiegende
vrouwen en een mengelmoes van nationaliteiten als toonbeelden van ‘De Nieuwe Zakelijkheid’.
Toen ik ergens uitblies, kwam Albert, een jongen van Nederlandse afkomst aangelopen. Hij had een bijzondere
haardracht in de vorm van een rattecoup, had zwarte nagels
en liep in versleten kleren. Zijn ogen namen me van tot teen op.
‘Waar kom je vandaan, vroeg hij. ‘Uit Nederland? Wat leuk, ik ben daar geboren maar woon al jaren in Frisco.’ Een korte stilte volgde. ‘Hé, luister, ik heb wat kleren op de kop kunnen tikken. Heb je er belang bij. Dan kan ik een kop koffie en een stuk appeltaart kopen’, opperde Albert, die de vraag opriep uit welk hol of steeg hij was gekomen en waarom hij nu juist mij moest hebben. Albert toonde enkele gekreukte en vervuilde broeken en een overhemd, die hij mogelijk uit een vuilnisvat had gevist. ‘Het spijt me, ik kan het niet gebruiken. Het beste’, zei ik onvriendelijk en toog naar Dons’ appartement om daar tegen wil en dank nog een nacht te logeren.
Overdag zonnebaadde ik op Baker Beach bij de licht doorgezakte hangbrug waar de smalle zeestraat, Golden Gate, onderdoor kroop en dobberde als een lekke speelbal in de zee, terwijl oceaanreuzen traag voorbij schoven binnen
de wereldse ruimte. Overmoedig probeerde ik het zeegeweld
te weerstaan, maar de golven bleken veel sterker te zijn en bij herhaling ging ik ongewild kopje onder. In de greep van het voortstuwende water werd ik, naar lucht happend, weggeslingerd in het gruis van steentjes en zand. Ik begon me voor te stellen hoe een Duitser met patent op de verdrinkingsdood zich voelde. Met schrammen en kleine wondjes ging ik geschrokken op het verontreinigde
strand zitten, in een wasem van gebraden vlees op de barbecues. Niemand zou het hebben gemerkt als ik hier was verdronken, bedacht ik me. Gezouten door het zeewater vertrok ik in de namiddag naar Page & Steinerstreet,
waar de boomchirurg Ian woonde.
Toen ik overstapte in een andere bus, hoorde ik een stem opeens zeggen: ‘Hé, kom je uit Nederland?’ Ik keek achterom
en zag een knappe jonge vrouw met zwart golvend haar en een hennalok, met twee grijsblauwe ogen. Ze informeerde
naar mijn ervaringen en vertelde dat ze als Linda op Bonaire
was geboren, naar Nederland was vertrokken, maar zich thuis voelde in San Francisco. ‘Hier moet je eruit’, zei ze in de buurt van Page & Steinerstreet.
Dralend begaf ik me naar de uitgang, hopend dat ze me terug zou roepen en zou vragen met haar mee te gaan. Toen ik ervan uitging dat de deuren vanzelf zouden open gaan, gebeurde er niets en de bus reed tot mijn verbazing
door. Verrek, dacht ik en keek enigszins beschaamd om mijn onhandigheid om me heen. Linda glimlachte en zei dat de deur moest worden open gedrukt. Bij de volgende halte ging het goed.
Bij Ian, die samenwoonde met Dianne, een jonge vrouw van Nederlandse afkfkomst, was het goed toeven. Toen ik met hem over het reizen sprak, kwam ze binnen gelopen en zei plompverloren dat ze over enkele maanden ook op reis zou gaan. Ian keek verwonderd op, omdat ze zonder dat ze het van elkaar wisten met dezelfde plannen rondliepen. ‘Wat het reizen betreft, heb je ons bij elkaar gebracht’, merkte Ian op. Op Dianne’s verzoek pakte hij zijn gitaar en zong voor de vuist weg een lied:
I was born on the highway
Rambling from town to town
Met more people on the way
Then I can hope to count
Some I knew for just a minute
Most I’ll never meet again
But everyone I met
I’m proud to call a friend.
De tijd verstreek en ik moest verder. Ik zocht een oude bekende op: Highway 101. Op deze weg doemden
nieuwe gestalten met andere interessante verhalen op. Dergelijke ontmoetingen maakten het reizen draaglijk en zorgden voor spanning en vreugde in het leven. Na Watsonville (Capitola), waar ik sliep in een caravan van een bejaard echtpaar, dat ik eerder toevallig in Canada had ontmoet, kwam ik op een oprit terecht nabij Selenas. Daar kreeg ik met nog zeshonderd kilometer te gaan naar Los Angeles een lift van twee sympathieke zwarte meiden uit Atlanta, Georgia. Op een gegeven ogenblik draaiden Pam en Sheila van de Highway 101 met zijn pestpokken af. Andere beken-de badplaatsen zoals Santa Rosa en Santa Barbara lieten ze links liggen. Over de E5 reden ze naar de periferie van Los Angeles, waar ik het stuur overnam.
‘Waarom we je hebben meegenomen?’ herhaalde Pam. ‘Voor de gezelligheid, denk ik. Sheila en ik waren moe van elkaar, keken elkaar aan toen we je zagen staan, en stopten.
Voor mij was je een geschenk uit de hemel. Ik was erg blij dat je in Los Angeles het stuur overnam, want ik hou niet zo van de drukke wegen daar.’ We reden de snikhete citroengele zon tegemoet, die ons bijna stoofde in de auto. Bergen gingen over in dalen, prairies gingen over in woestijnen en in een zanderige en dorre omgeving trokken we op met de Sante Fé Express. Achter de zware trein denderden welgeteld honderd goederenwagons. Op de weg zelf reden vele gokkers in cowboykleding, smoking of dagelijks pak naar Las Vegas om zich er in het neonwonder te wentelen in de luxe van het kapitaal met rinkelende en toeterende gokkasten en beroemde zingende goudkeeltjes.
Tijdens de rit met de twee meiden had ik besloten LA te laten
liggen voor wat het was en met het tweetal mee te gaan in de richting van de Grand Canyon. Midden in de nacht lieten ze me uit in Flagstaff, Arizona. Daar plofte ik bij een meubelzaak neer op een gestoffeerde bank, die buiten was blijven staan.
Na een tocht over slingerende en hobbelige wegen zag ik wat ik wilde zien: de Grand Canyon, het zevende wereldwonder. Ik meldde me bij de rangers voor de afdaling.
De Duitse medicijnenstudent Bernard werd aan me gekoppeld en we begonnen aan de afdaling die een etmaal in beslag zou nemen. Rustig en beheerst legden we de afstand van drieëntwintig kilometer af, bergop en bergafwaarts. Over het algemeen kronkelde het pad zich naar beneden en liep vrij steil weer naar boven. Lodderige
toeristen met passieve en vermoeide gezichten lieten zich per muilezel vervoeren.
De wandeling voerde over de zogeheten Kaibabtrail
via de Bright Angel naar Indian Gardens, waar we overnachtten. Het indrukwekkende kunstwerk van zo’n twee miljoen jaren oud maakte de tijd betrekkelijk. Het was onvoorstelbaar dat op het laagste punt met diep uitgesneden, kleurige kloven en allerlei steenlagen eens een oceaan vloeide. In deze geweldige bergmassa voelden we ons nietig, maar toch onderdeel van de natuur. We voelden aan de stenen en de grond onder onze voeten, een ree sloeg ons gade. De schemering zette zich in en we zochten met onze zaklantaarns de weg naar Indian Gardens, waar vele wandelaars al in een diepe rust verkeerden. Een ranger kwam ons tegemoet en vroeg of we een Aziatische vrouw hadden gezien. ‘Ja, we hebben haar gezien. Ze liep in die richting. Ze zag er niet goed uit’, zei Bernard en wees naar een afslag. Een tijd later kwam de man terug met de tegenstribbelende vrouw, die na een echtelijke ruzie op de loop was gegaan voor haar man.
Op mijn automatisch opblaasbaar matrasje met de regenponcho over me heen, probeerde ik te slapen tussen de hoge bergen met aan de hemel een zwart gordijn met witte gaatjes erin. Terwijl de maan verstoppertje speelde, maakte een milde regenbui me af en toe wakker. Bij het krieken van de dag werd begonnen aan de terugtocht. Frisse
mensen passeerden en langzaam maar zeker naderden we de top. Daar ging ieder zijn eigen weg.
De 19-jarige John haalde me uit de Grand Canyon. Hij ging naar Williams om er zijn remmen te repareren, waar ik de
afslag naar Las Vegas kon nemen. Hardrockmuziek van de Three Dog Night, Emmerson, Lake & Palmer en The Dooby Brothers schudden de jaren zeventig wakker en verbraken de stilte in de metalen cabine van de auto.
Aangekomen in het uitgestorven Williams veranderde ik van gedachten en liet Las Vegas voor wat het was. Het stukje bij beetje vooruit komen naar de gokstad woog niet op tegen de zekerheid met John in San Diego (Californië) te komen. En uiteindelijk lag dit op mijn route naar Mexico en verder. Slurpend aan de blikjes cola, kauwend op de salami en koekjes reden we naar Phoenix, teneinde bij te komen op een camping.
De lange weg naar San Diego vulde mijn zijraam met steppe
in Arizona, de bergketen Grande Casa, kale woestijnen,
zandbergen en verkruimelde rotsblokken in Californië. John stopte enkele keren om uitdrukking te geven aan zijn tic. Die bestond uit het oprapen van verloren baseballpetten. Hij, grootgebracht met de pruimtabak van zijn grootvader, stuurde aan op de marinebasis in San Diego.
Ergens ten noorden van de havenstad liet hij mij eruit. Na een bezoek aan Bilbao-park vol historische gebouwen,
kunstexposities, straatactiviteiten en ritselende palmbomen, liep ik in het centrum de ‘rugzakker’ Vince tegen het lijf.
Na drie echtscheidingen en vier dochters te hebben verwekt, en in Vietnam te hebben gevochten (‘Een verschrikkelijke
tijd. Er is toen een grote fout gemaakt.’) wilde hij een nieuwe toekomst opbouwen in San Diego. ‘Een plek in het opvangcentrum kun je wel vergeten. Daarvoor is het nu te laat. Het alternatief is te pitten in een pornobioscoop. Die is vierentwintig uur open. Veel mensen doen dat’, zei Vince.
Ik antwoordde dat ik het geld er niet voor had en Vince bleek voor hetzelfde probleem te staan. Hij stelde voor naar een park te gaan. Voordat het zover was, gingen we naar de haven en dronken daar wat tequila, dat Vince voor weinig geld ‘even over de grens’ uit Mexico had gehaald.
Hij leidde me door de stad, dat evenals zoveel andere Amerikaanse steden welzijn en voornaamheid uitstraalde. Toch was ik niet helemaal gerust op Vince, omdat ik niet wist wat hij in zijn schild voerde. In de bus naar Cardif on the Beach vroeg ik hem, met allerlei ongure snuiters om me heen, of ik hem kon vertrouwen. Vince reageerde beledigd. ‘Doe niet zo raar. Je kunt me heus vertrouwen.
Ik ken alle buslijnen hier en ik gids je naar een veilige plaats.’ Die plaats bestond uit een duinrug onder het geboomte van het State Forest Park met uitzicht op zee.
We spoelden onze kelen daar met ferme slokken
tequila, wat werkte als een slaapmuts, en vergiftigden ons met sigaretten. Ons gedrag vertaalde zich in een gevoel maling aan de hele wereld te hebben. Na de chili en eieren als ontbijt warm te hebben gemaakt op het butagasflesje van Vince stapten we goed gehumeurd rond op het zonnige strand, waar ranke vrouwen in ragfijne bikini’s lagen en liepen. Surfers genoten van de aanzwellende golven.
Vince en ik speelden met het zoute water onder de sullige
ogen van het gestrande publiek. Bij het pannenkoeken bakken in de namiddag werden we opgemerkt door een attente boswachter, die informeerde naar onze entreebewijzen die we niet hadden. Vince kwam met duizend
en één smoesjes voor de dag, maar de boswachter trapte er niet in. Humaan als hij was, gaf hij ons de tijd te eten en daarna moesten we wegwezen, tenzij we ieder acht dollar wilden betalen. Betalen voor de natuur stond niet op onze menukaart. Toen de man mij opnieuw betrapte bij het scheren, begon hij te dreigen. ‘Je krijgt vijf minuten om te verdwijnen. Anders gooi ik je in de cel.’ ‘Okay, okay, rustig maar, ik wil me nog even scheren. Dan ga ik.’ De boswachter wilde niet langer wachten. ‘Je gaat nu!’
We dropen af naar Moon Beach en besloten onder een palmboomfamilie te rusten. Verzonken in een diepe slaap
schrok ik plotseling wakker, toen een automatische
sproei installatie begon te werken. Het ding was verstopt onder de grond, juist op de plek waar ik was gaan liggen. Met een geweldige kracht spoot het water omhoog en legde me onder een fontein van waterdruppels. Versuft van de slaap wist ik niet goed of het regende of niet. Toen ik natter en natter werd, sprong ik overeind en ging als een haas naar een droge plek. Vince gierde van het lachen. Zoiets was me nog nooit gebeurd en lachte met hem mee.
Met Vince, de specialist in goedkope busritjes, ging ik mee terug naar San Diego. Daar loodste hij me naar een opvanghuis, waar een lamlendig zootje ongeregeld voor de deur stond te spugen en te kwijlen. We aasden op de gratis lunch, die er te halen viel. Voordat we aan tafel mochten, moesten we eerst luisteren naar een donderpreek. Het etentje viel zwaar tegen. We kregen een bord soep voorgeschoteld, waarin kwabbige kippenpoten ronddreven, een glas halfverzuurde melk, een uitgedroogd broodje kaas en een gerimpelde appel met rotte plekken. Hortend, stotend, boerend en slurpend gleed de lunch, wat de naam niet verdroeg, door de kelen van de aanwezige mannen, die volgens de dominee geen maaltijd maar ‘Jezus nodig hadden om op het rechte pad te blijven.’
In een winkel bestelden Vince en ik koffie en wat donuts om het voedsel in het opvanghuis zo snel mogelijk te vergeten.
‘Als ik niet aan lager wal was geraakt, had ik je nooit ontmoet’, mijmerde Vince over onze bandeloze vlucht Ins Blaue Hinein. Hij had graag meegewild naar Mexico, maar daarvoor had hij te weinig geld. Vince vertrok naar de bloedbank om tien dollar voor zijn bloed te ontvangen en ik nam de tram naar Mexico om nieuwe luchtige zinnen te vangen in een andere cultuur. De deur naar Mexico stond wagenwijd open. Iedereen bij de grensovergang leek welkom. Ook smokkelaars en drugskoeriers.
Vanuit het verveloze Tijuana bracht de bus me in een tijdsbestek van vierentwintig uur via de laars van Bahia California naar het zuidelijke Cabo San Lucas. De rit voerde langs kleine armzalige, onhygiënische dorpjes met lemen huizen, die verloren gingen in de uitgestrekte woestijnen met een wilde natuur. De tocht werd diverse keren onderbroken om de inwendige mens te versterken met een bord bruine bonen, rijst, rundvlees en tortilla’s.
In financieel opzicht was het arme, overwegend katholieke
Mexico met een goedkope peso een eldorado, in ver-houding
tot het snobistische Amerika met een dure dollar. In Cabo San Lucas wachtte ik op de veerboot naar Puerto Vallarta.
Een aantal pelikanen verpoosde me door ervaren de warme Golf van Mexico in te duiken om een vis te ver-schalken.
Een paartje vrijde in een schuddende auto. Het horloge gaf aan naar de veerboot te gaan. Die was voor een groot deel bezet door Amerikaanse toeristen, lawaaischoppers
van het eerste uur. Met hun dollars op zak voelden ze zich oppermachtig.
Om me in taalkundig opzicht te kunnen redden, had ik een boekje ‘Spaans voor reizigers’ bij me gestoken. Een nieuw probleem diende zich aan, toen er geen fonetische
spelling in bleek te staan, dus werd niet duidelijk hoe bepaalde zinnen uitgesproken moesten worden. Wat ik op dat moment deels wel verstond, was Rod Stewarts I’m Sailing, I’m Sailing uit de luidsprekers en het gerinkel van bierglazen, die bij een ondergaande zon door de wind van een tafel werden geblazen.
Ik had de goedkoopste plaats op de boot genomen, salon. Die ruimte moest ik delen met luidruchtige Mexicaanse gezinnen. Ik ontvluchtte het lawaai en zette me buiten op een houten bank bij de stuurmanshut. Daar ging ik een warme nacht tegemoet: mijn slaapzak werkte als een sauna en nachtmerries kwelden me. Mijn stemming beurde wat op, toen een stel dolfijnen speels voor het schip uitzwommen en de goudgele kust van Puerto Vallarta zich aandiende.
Translation - Dutch CHAPTER 4
THE MASKS OF GOD
Highway 101, the coastal road from Port Angeles to San Francisco, was one of the hardest roads when it came to hitchhiking. Countless holidaymakers in their enormous mobile homes, sometimes with attached luxury cars, and an often dejected local population gave this road a bad image. I found it hard to swallow that the passers-by in their campers had plenty of room left, but ignored me out of fear or cold selfishness. For hours I stood at the side of the road—brimming with expectation—as thousands of stoic faces behind windows passed me by. Eventually, in the back of a small van, I rode with the rest of them through the picturesque landscape of Astoria, a smoky port town with a lively wood-processing industry. After crossing the border between the states of Washington and Oregon, I ended up in Seaside, a small tourist village. There, I spent the night on the beach, where camp fires had been lit at dusk.
Via Fillamook, Lincoln City and Newport, South Beach came in sight. There, I was picked up by evening by Mike and Jack, two bikers from Vancouver, who were on their way to San Francisco. In a flash, we sped carelessly through a stiff wind towards the horizon, as the varied landscape was reflected in Mike’s helmet. I had dressed as warmly as possible. Provisionally indeed, since I wasn’t prepared for a ride on a motorbike. Wrapped in a synthetic blue rain poncho and with a woollen cap pulled tight over my head, I flew along on the hindmost part of the seat of the motorbike, which was no bigger than my bottom. At the speed of one hundred and twenty kilometres per hour the rain whipped our bodies ruthlessly. The wind made frantic attempts at lugging us off the motorbikes. However, all of this didn’t mar the impressive view of a softly tumbling Pacific Ocean.
Mike and Jack, two lanky guys, stopped in various characteristic towns and villages to smoke their favourite hashish. And to take perfect strangers for a ride so they could wheedle them out of money, liquor and cigarettes. To gain their trust, I offered them a cup of coffee and some money as a contribution to fuel expenses. Apparently they thought I was a bad egg, because far away from the civilized world they abandoned me while mumbling some excuse and took off at breakneck speed. In the twilight I tried to find my way again as ‘Mister Nobody’. When some cars drove up to me, I put up my thumb without success. It was just lousy that nobody would stop for a moment. With my hand I made a desperate gesture in order to bring home to the motorists that I was standing there with the best intentions. But no one reacted. I really wanted to be brought to a nearby town to take the bus to San Francisco from there. This turned out not to be necessary when Can, a tyre sales representative, put on the brakes. He was going to my destination for that day: Eureka.
The car was of an unprecedented luxury after the miserable ride on the back of the motorbike. And it was a welcome change to talk to a man with experience of life, in contrast to Mike and Jim with their antics. In Eureka, the address for the homeless was found soon. Mike and Jack were staying there as well. They were surprised when I coolly greeted them there. Mike wanted to explain the matter, but I made a dismissive gesture. “Go to hell, loser,” I said and registered. After a warm shower and in clean pyjamas, I rolled onto one of the bunk beds, exhausted.
The next morning at six o’clock, everyone was awakened. Breakfast was laid out. A black man was peddling marijuana pipes while another offered a bag with a substantial amount of cannabis. After the washing-up, I cleared out and took the local bus to Rio Dell, because I was told that hitchhiking would be easy there. With Jack, an experimental wood artist who stimulated his children to travel a lot in order to gain experience of life, I landed in Belvedere, a very expensive suburb of San Francisco, where thousands of cars rode bumper-to-bumper. Place-names such as Los Angeles, Monterey and Sacramento hung over my head like finish line banners. As I rode over the 2,8 kilometres long Golden Gate Bridge and in the distance saw looming up the ‘skyline’ of San Francisco, built on some forty hills, I felt utterly happy. I felt thrilled to see a city I only knew from photographs, movies, and television. All the sweat and the tears of Highway 101 were instantaneously forgotten.
The notorious Alcatraz prison, once the domicile of mobster Al Capone, loomed up out of the water, while the skyscrapers, specimens of mathematical ingenuity, marked the contours of the city. The old streetcars slowly paved their way over the hills, where Victorian architecture and soft pastel colours had experienced a true boom. The higher you got here, the more expensive the houses were.
At the address I had been given by one of my contacts, the vicar Llynn Lloyd from Aberdeen, I was offered a bed.
The next morning, I contacted Philip, the young man who had given me a ride in Scotland when I had been there on holiday. He didn’t believe it when he saw me: “Did you hitchhike all the way to San Francisco? Awesome, man.” To eat, drink, talk and smoke we went to a crowded pub. It was a pretty boring establishment, because the people there were talking in technical jargon about computers, a subject I knew nothing about. The liquor somewhat compensated for my displeasure and I laughed along for show. When we left, I was half plastered and my head was filled with the beautiful women I had seen. Philip went home to, according to him, screw his wife. We agreed to see each other again soon.
Via the crowded Chinatown, the largest Chinese district in the United States, I went back to Don Lloyd’s house. We didn’t get along very well, but, eager for his bed, fridge and peanut butter sandwiches I didn’t mind him and stayed where I was. I wasn’t surprised when Don politely but pressingly asked me to take to my heels, because other matters demanded his attention. Thereupon I rode BART, the ultramodern subway, to the citycentre in order to find a new place to stay. At a busy station, which was an example of technical perfection, I considered my next move.
“There are too many people in the world,” the disabled man sitting next to me said, as he scrounged a cigarette off me. “That’s why so many people can’t find work and live in poverty.” The 75-year-old man earned some extra income by doing odd jobs and was born in San Francisco. He showed me a small photograph of his daughter and grandson, who were living far away. “Well, you’ve got to fight in life, or else people will walk all over you,” I said, as the man in his damaged clothes got up and, leaning on crutches, stumbled to the subway.
I had to make a choice between sleeping in the Salvation Army building, going back to Don who’d rather I wouldn’t, or going to Ian, the tree surgeon, who had given me a lift over the Golden Gate Bridge and had given me his address in case of an emergency. Ian wasn’t home. Possibly he had spread his wings on account of the heat. I strolled into the city and ended up in back streets, where luxuriant sexual entertainment and harrowing poverty went hand in hand. In a kind of poorhouse several wretches with dirty fingernails were sitting together, eating bread, drinking coffee, and peering at the television with empty eyes. I grabbed a piece of bread and quickly looked for the exit again. My need wasn’t that pressing enough for me to want to stay with this scum.
Outside, a muscular black man accosted me. He was leaning against a traffic light with his legs crossed, and said “Hey boy.” I ignored this call in order to prevent difficulties. I didn’t know whom I could trust and whom not. The fact was that ‘mister America’, like God, was hiding behind many masks. And those didn’t give any safety guarantees. At the Salvation Army building, a long line of dirty wretches was waiting for the door to be unlocked. A staff member took a good look at me with frowned eyebrows above his black glasses. “You don’t belong here,” the man gruffily said and then he shut the door again.
San Francisco, popularly called ‘Frisco’, was a colourful city. In the streets, you saw all kinds of people: punks, a woman with a parrot on her shoulder, Hare Krishnas dressed in pink and making music, modernly dressed women with swaying hips and a medley of nationalities as a paragon of “The New Pragmatism’.
When I took a breather, Albert, a boy of Dutch descent, walked up to me. He sported a peculiar punky haircut, had black fingernails, and was wearing worn out clothes. His eyes sized me up from head to foot. “Where are you from?” he asked. “From Holland? That’s great. I was born there but I’ve been living in Frisco for years now.” A brief silence followed. “Hey listen, I got hold of some clothes. Are you interested? If so, then I can buy a cup of coffee and a piece of apple pie,” said Albert, who evoked the question out of which den or alley he had come and why he had to come to me. Albert showed me some creased and dirty trousers and a shirt which he possibly had fished out of a garbage can. “I’m sorry; I have no use for it. Take care,” I said curtly and I set out for Don’s apartment to stay there another night in spite of myself.
The next day, I sunbathed on Baker Beach by the slightly sagging suspension bridge where the Golden Gate crawled underneath into the sea, bobbing up and down like a punctured ball, as ocean-liners slowly slided past. Reckless, I tried to resist the violence of the sea, but the waves turned out to be much stronger than I and, repeatedly, I took a ducking without wanting to do so. The propelling water took hold of me and hurled me away in the grit of gravel and sand, gasping for air. Covered in scratches and small wounds I sat down on the polluted beach, in a vapour of meat being barbecued. No one would have noticed if I had drowned here, I realized. Salted by the seawater I left for Page & Steinerstreet in the afternoon, where the tree surgeon Ian lived.
As I changed buses, I suddenly heard a voice say: “Hey, are you from Holland?” I looked back and saw a good-looking young woman with black flowing hair with a henna-coloured lock, and two grey-blue eyes. She asked me about my experiences and told me she was born as Linda on Bonaire, had moved to Holland, but felt at home in San Francisco. “You have to get off here,” she said in the vicinity of Page & Steinerstreet.
Hesitantly, I made my way to the exit, hoping she’d stop me and ask me to go with her. When I expected the doors to open automatically, nothing happened and the bus carried on without stopping. Dammit, I thought and looked around me, somewhat ashamed about my clumsiness. Linda smiled and said that the door had to be pushed open. At the next stop, I got it right.
It was nice to stay with Ian, who was living with Dianne, a young woman of Dutch descent. When I spoke with Ian about traveling, she walked in and said bluntly that she was also going on a journey in a few months. Ian was surprised, because they were planning to do the same thing without knowing this about each other. “With regard to traveling, you brought us together,” Ian remarked. At Dianne’s request, he took his guitar and sang a song off-handedly:
I was born on the highway
Rambling from town to town
Met more people on the way
Then I can hope to count
Some I knew for just a minute
Most I’ll never meet again
But everyone I met
I’m proud to call a friend
Time went by and I had to move on. I looked up an old acquaintance: Highway 101. On this road, new shapes loomed up with other interesting stories. Such encounters made traveling bearable and injected some excitement and joy into life. After Watsonville (Capitola), where I slept in the caravan of an elderly couple whom I had met coincidentally in Canada before, I ended up on an access near Selenas. With some six hundred kilometres left to go to Los Angeles, I got a ride there from two sympathetic black girls from Atlanta, Georgia. At a certain moment, Pam and Sheila turned off the damned Highway 101. They ignored well-known seaside resorts like Santa Rosa and Santa Barbara. Over Highway 5 they drove to the outskirts of Los Angeles, where I took the wheel.
“Why did we take you with us?” Pam repeated my question. “For company, I guess. Sheila and I were fed up with each other, looked at each other when we saw you standing there, and pulled over. To me, you were a God-sent. I was really happy you took the wheel in Los Angeles, because I don’t like the busy roads there.” We drove toward the sweltering lemon yellow sun, which nearly simmered us in the car. Mountains passed into valleys, prairies passed into deserts and in a sandy and barren landscape we rode alongside the Santa Fé Express. Behind the heavy train rumbled all in all a hundred goods carriages. On the road itself, many gamblers dressed in cowboy outfits, smokings or everyday suits were driving to Las Vegas to wallow in the luxury of capital in the neon paradise with its jingling gambling machines and famous singers.
During my ride with the two girls I had decided to let Los Angeles pass and go with the pair in the direction of the Grand Canyon. In the middle of the night, they dropped me off in Flagstaff, Arizona. There, I flopped down on an upholstered couch that was left outside at a furniture shop.
After a ride over winding and bumpy roads I saw what I wanted to see: the Grand Canyon, the seventh wonder of the world. I reported with the rangers for the descent. I was coupled with Bernard, a German student of medicine and we started the descent which would take up twenty-four hours. Calm and composed, we covered the distance of twenty-three kilometres, uphill and downhill. In general, the path winded its way down and then climbed up again rather steeply. Drowsy tourists with passive and tired faces let themselves be carried by mules.
The walk went along the so-called ‘Kaibabtrail’ past the Bright Angel to Indian Gardens, where we spent the night.
The impressive work of art of about two million years old made time relative. It was inconceivable that at the lowest point with deeply cut out, colourful chasms and miscellaneous layers of stone once there flowed an ocean. In this enormous mountain-mass we felt insignificant, but still part of nature. We touched the stones and the ground beneath our feet, as a roe-deer watched us. The twilight set in and using our torches we searched for the way to Indian Gardens, where many walkers already had already retired for the night. A ranger walked up to us and asked us if we had seen an Asian woman. “Yes, we saw her. She walked that way. She didn’t look well,” Bernard said and pointed at a turn. A while later, the man returned with the resisting woman, who had ran away from her husband.
On my automatically inflatable little mattress and with my poncho wrapped around me, I tried to sleep among the high mountains with a black curtain with white holes in it in the sky. As the moon was playing hide-and-seek, a mild shower awoke me now and then. At daybreak, we started the journey back. Fresh people passed us by and slowly but surely we approached the top. There, everyone went their own way.
Nineteen-year-old John gave me a ride. He was going to fix his brakes in Williams, where I could take the turn to Las Vegas. Rock music by ‘The Three Dog Night’, ‘Emerson, Lake and Palmer’ and ‘The Dooby Brothers’ brought back the 1970s and broke the silence in the metal cabin of the car.
When we arrived in deserted Williams, I changed my mind and let Las Vegas pass. Getting ahead bit by bit to the city of gambling was less appealing to me than the certainty of reaching San Diego with John. And ultimately, this was on my route to Mexico and beyond. While drinking cans of coke and chewing on salami and cookies, we drove to Phoenix, in order to pick gain our breath at a camp site. The long way to San Diego filled my side window with steppe in Arizona, the mountain range Grande Casa, bare deserts, sand dunes and crumbled boulders in California. A few times John pulled over to give expression to his ’tic’. That consisted of picking up lost baseballcaps. John, who was raised with the chewing tobacco of his grandfather, was heading for a naval base in San Diego.
Somewhere to the north of the port city he dropped me off.
After a visit to Bilbao Park full of historical buildings, art exhibitions, street activities and rustling palm-trees, I ran into ‘backpacker’ Vince. After three divorces, having fathered four daughters, and having fought in Vietnam (“A dreadful time. A big mistake was made then.”), he wanted to build a new life for himself in San Diego. “You can forget about getting a bed in the shelter. It’s too late for that now. The alternative is sleeping in a porn cinema. That’s open twenty-four hours a day. Many people do it,” Vince said. I told him that I didn’t have the money for that, and it turned out that Vince was faced with the same problem. He suggested going to a park. Before we did, we went to the harbour and drank some cheap tequila there, which Vince had got out of Mexico “just over the border”.
He led me through the city, which radiated well-being and distinction like so many other American cities. Yet, I still wasn’t feeling confident about Vince, because I didn’t know what he was up to. In the bus to Cardif on the Beach, surrounded by all sorts of unsavoury guys, I asked him if I could trust him. Vince took offence. “Don’t be ridiculous. Really, you can trust me. I know all the bus lines around here and I’ll get you to a place that’s safe.” That place consisted of a dune ridge under the trees of State Forest Park with a view of the ocean. We wet our whistles with generous swigs of tequila there, which had the effect of a nightcap, and poisoned ourselves with cigarettes. Our behaviour made us feel like we didn’t care about the whole world. After having heated breakfast in the form of chilli and eggs on Vince’s little gas cylinder, we good-humouredly walked around on the sunny beach, where slender women in flimsy bikinis were lying and moving around. Surfers enjoyed the swelling waves.
Vince and I played with the salt water as we were watched by the stranded crowd on the beach. When we were baking pancakes in the late afternoon, we were noticed by an attentive forester, who asked for our entry tickets which we didn’t have. Vince produced a thousand and one excuses, but the forester didn’t fall for them. Humane as he was, he gave us time to eat and after that we had to scram, unless we both wanted to pay eight dollars. Paying for nature was not on our menu. When the man caught me again while I was shaving, he started to threaten us. “You get five minutes to leave, or else I’ll throw you in jail.” “Okay, okay, calm down, I just wanna shave first. Then we’ll go.” The forester didn’t want to wait any longer. “You’re leaving now.”
We slunk off to Moon Beach and decided to rest under a family of palm-trees. Sunk in a deep sleep, I abruptly woke up when an automatic sprinkler system started to work. The thing was hidden underground, exactly under the spot where I had laid down. With a tremendous force, the water spouted upwards and put me under a fountain of water-drops. Stunned from sleep, I didn’t quite know if it was raining or not. When I got wetter and wetter, I jumped up and ran to a dry spot. Vince doubled up with laughter. Such a thing had never happened to me before, and I laughed along with him.
With Vince, a specialist when it came to cheap bus rides, I returned to San Diego. There, he guided me to a shelter, where a wretched motley crew was standing in front of the door spitting and drooling. We had our eyes on the free lunch there. Before we were allowed to sit down and eat, we had to listen to a fire-and-brimstone sermon. The meal was a serious disappointment. We got served up a plate of soup in which flappy chicken drumsticks were floating around, a glass of half-soured milk, a dried-out cheese sandwich and a wrinkled apple with putrid spots. By fits, by starts, and accompanied by belches and slurping, the lunch, which name it didn’t deserve, went down the throats of the men present who, according to the minister, didn’t need a meal, but “Jesus to keep to the straight and narrow.”
In a shop Vince and I ordered coffee and some donuts to make us forget about the food in the shelter as quickly as possible. “If I hadn’t come down in the world, I would never have met you,” Vince mused on our lawless flight ‘ins Blaue Hinein’. He had loved to go to Mexico with me, but had too little money to do it. Vince left for the blood bank to receive ten dollars for his blood and I took the tram to Mexico to catch new and light-hearted sentences in a different culture. The door to Mexico was wide open. Everyone at the border seemed welcome. Even smugglers and drug couriers.
From bleak Tijuana the bus took me in twenty-four hours via the boot of Bahia California to southern Cabo San Lucas. The ride led past small poor, unsanitary villages with clay houses which got lost in the vast deserts with their wild nature. The ride was interrupted various times in order to strengthen the inner man with a plate of brown beans, rice, beef and tortillas.
Financially speaking, the poor, predominantly Catholic Mexico with its cheap peso was an eldorado compared to the snobbish Unites States with its expensive dollar. In Cabo San Lucas I waited for the ferry to Puerto Vallarta. I relaxed by watching a number of pelicans skillfully diving into the Gulf of Mexico catching fish. A couple was making love in a rocking car. My watch told me that it was time to board the ferry. There were mainly American tourists on it, typical rowdies. With their dollars in their pockets, they felt all-powerful.
To manage linguistically, I had put a little book ‘Spanish for travelers’ in my pocket. A new problem presented itself when I found out that it didn’t contain phonetic transcriptions, so it wasn’t clear how certain sentences should be pronounced. What I did understand partially at that moment was Rod Stewart’s ‘I’m Sailing, I’m Sailing coming out of the loudspeakers and the rattling of beer glasses which the wind blew off the table under a setting sun.
I had taken salon, the cheapest place on the boat. I had to share that space with noisy Mexican families. I escaped the clamour and seated myself outside on a wooden bench by the helmsman’s cabin. There I was in for a warm night: my sleeping bag felt like a sauna and nightmares tormented me. My mood improved somewhat when a couple of dolphins swam playfully in front of the boat and the golden coast of Puerto Vallarta announced itself.
Dutch to English: Terms and Conditions of Employment General field: Law/Patents Detailed field: Law (general)
Source text - Dutch AANSTELLING EN ONTSLAG
2.1 DUUR VAN HET DIENSTVERBAND
Zoals in de individuele arbeidsovereenkomst wordt overeengekomen, geldt het dienstverband voor bepaalde of onbepaalde tijd. De overeenkomst wordt schriftelijk aangegaan.
2.2 PROEFTIJD
De proeftijd aan het begin van het dienstverband is afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, en korter dan twee jaar bedraagt de proeftijd één maand; indien deze overeenkomst voor bepaalde tijd een langere periode betreft dan twee jaar is de proeftijd twee maanden.
Bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bedraagt de proeftijd twee maanden.
Gedurende de proeftijd kunnen beide partijen de overeenkomst schriftelijk beëindigen zonder opzegtermijn.
2.3 OPZEGTERMIJN
Opzegtermijn voor de werknemer bedraagt één maand. Voor de werkgever geldt de wettelijke opzegtermijn, deze bedraagt minstens 2x de opzegtermijn van de werknemer. De opzegtermijn vangt aan op de 1e dag van de nieuwe kalendermaand.
2.4 BEËINDIGING VAN HET DIENSTVERBAND
Het dienstverband wordt beëindigd in de volgende gevallen:
a. Door schriftelijke opzegging van één der beide partijen met inachtneming van de geldende opzegtermijn en overige wettelijke bepalingen.
b. Naar aanleiding van een dringende reden als wettelijk omschreven. In dit geval kan het dienstverband zowel van werkgevers- als van werknemerszijde terstond worden beëindigd. Hierbij dienen de normen van redelijkheid en billijkheid zorgvuldig in acht te worden genomen.
c. Door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
d. Het dienstverband van de werknemer voor een bepaalde tijd eindigt van rechtswege na het verstrijken van de datum, die is vermeld in de individuele arbeidsovereenkomst. Formele opzegging is hiervoor niet vereist.
e. Bij het overlijden van de werknemer.
2.5 GOED WERKNEMERSCHAP
a. De werknemer dient zich aan alle regels en voorschriften van het bedrijf te houden. Alle werknemers worden geacht van de voorschriften op de hoogte te zijn en de gevolgen van overtreding daarvan te kennen.
b. Iedereen is verplicht, voordat hij/zij met nieuwe werkzaamheden begint, de nodige inlichtingen in te winnen over:
• de risico’s die aan het werken met machines, gereedschappen of stoffen verbonden kunnen zijn.
• de maatregelen die hij/zij moet nemen om mens en milieu te beschermen.
• de te gebruiken veiligheidsmiddelen, zoals persoonlijke en andere hulpmiddelen die nodig zijn om de betreffende werkzaamheden uit te kunnen voeren.
c. Wanneer in strijd met wettelijke regels of geldende bedrijfsregels en voorschriften wordt gehandeld, kan afhankelijk van de ernst van de overtreding tot de volgende maatregelen worden besloten:
• Schriftelijke waarschuwing
• Herhaalde schriftelijke waarschuwing
• Ontslag op staande voet
• Een schriftelijke waarschuwing wordt gegeven door de direct leidinggevende. De waarschuwing wordt opgenomen in het personeelsdossier van de betrokkene.
• Een herhaalde schriftelijke waarschuwing wordt gegeven door de direct leidinggevende. Ook de herhaalde waarschuwing wordt in het personeelsdossier opgenomen. Een tweede of derde waarschuwing gaat tevens gepaard met de waarschuwing dat herhaling van de overtreding zal leiden tot ontslag (op staande voet),
• Indien een overtreding een dringende reden is voor ontslag, zal worden overgegaan tot ontslag op staande voet. Medewerker zal hiervan zowel mondeling als schriftelijk direct door de direct leidinggevende op de hoogte worden gesteld. Indien werkgever bij een ernstige overtreding een nader onderzoek moet instellen kan werknemer per direct op non-actief gesteld worden. Werknemer wordt hiervan ook schriftelijk op de hoogte gesteld.
2.6 GETUIGSCHRIFT
Aan het einde van het dienstverband ontvangt de werknemer op diens verzoek een getuigschrift. Het getuigschrift vermeldt de tijdsduur van het dienstverband, de functie die werd vervuld en, indien gewenst, de wijze waarop de werkzaamheden door haar/hem werden verricht alsmede de wijze waarop het dienstverband is beëindigd.
3. WERKTIJDEN
3.1 ALGEMEEN: WERKWEEK, WERKDAG, UREN
Werknemer heeft een 40-urige werkweek, gedurende vijf dagen per week van maandag tot en met vrijdag. Werknemer kent derhalve een 8-urige werkdag. Eventuele uitzonderingen worden (zijn) in individuele contracten geregeld.
3.2 WERKTIJDEN: VERDELING PER AFDELING
Werktijden ploegen (let op! geen wisseldienst):
Vroege dienst: 06.00 – 15.00 uur
Late dienst: 14.45 – 23.45 uur
Nachtdienst: 24.00 – 06.00 uur (alleen indien nodig op verzoek van het MT)
Overige werktijden:
Voor de productie afdelingen geldt een verplichte aanwezigheid tussen 07.00 en 16.00 uur.
Voor kantoor geldt een verplichte aanwezigheid tussen 08.00 en 16.30 uur.
De teamleider kan in overleg met het MT bepalen dat het werk eerder start dan hierboven aangegeven, echter hier geldt nog steeds dat er een verplichte aanwezigheid is tot 16.00 uur, of op kantoor tot 16.30 uur. Aan individueel afwijkende werktijden kunnen door anderen geen rechten ontleend worden. De teamleider is verantwoordelijk voor de verplichte bezetting.
In dagdienst is het niet toegestaan eerder dan 06.00 uur te beginnen. De tijden vóór 06.00 uur gelden niet als werktijd.
Afhankelijk van de drukte kan spreiding van werktijden worden toegepast. (bijv. tussen 06.00 en 18.00 uur). Hierbij kan ook afgeweken worden van aanvangstijd 06.00 uur. Verzoek om deze spreiding komt altijd van het MT, de verantwoordelijkheid van aanwezigheid en spreiding ligt bij de Teamleider.
Pauzetijden voor productie 15 minuten ’s morgens, 15 minuten ’s middags en 30 minuten lunch.
Pauze tijd kantoor 30 minuten lunch. Verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de Teamleider. Pauzetijden gelden niet voor het ambulante personeel, zij moeten zich echter wel houden aan de rijtijdenwet.
De lunchpauze van kantoor is van 12.30 tot 13.00 uur. Voor productie gelden de volgende tijden:
3.3 AAN- EN AFWEZIGHEIDSREGISTRATIE
a. Alle medewerkers zijn verplicht het aan- en afwezigheidsysteem te gebruiken bij aanvang en beëindiging van de werkdag.
b. Om vast te stellen of medewerkers zich aan de geldende werktijden houden zullen de gegevens worden gecontroleerd door de direct leidinggevende.
c. Het systeem wordt gebruikt voor de verwerking van werktijden, overuren en verlof etc. ten behoeve van de salarisadministratie.
3.4 OVERWERK
Onder overwerk wordt verstaan: het verrichten van geplande werkzaamheden na afgesproken contracturen per week en na toestemming van de direct leidinggevende. De 1e en laatste 10 minuten van de werkdag gelden niet als overuren.
Betaling van de overuren:
Maandag t/m vrijdag tot 24.00 uur 125%
Maandag t/m vrijdag van 24.00 uur tot 06.00 uur 133%
Zaterdag 150%
Zon- en feestdagen 200%
Voor de avonddienst (let op! Het gaat hier niet om wisseldienst) geldt:
Werkuren van 18.00 uur tot 24.00 uur 125%
Werkuren van 24.00 tot 06.00 uur 133%
Zaterdag 150%
Zon- en feestdagen 200%
Reisuren worden niet als overwerk beschouwd en tellen niet mee bij de berekening van het aantal overuren. Ook verschoven uren zijn geen overwerkuren.
Het is mogelijk om voor overwerk tijd-voor-tijd te schrijven, echter met een maximum van 40 uur mits anders overeengekomen met het MT. Vergoeding van uren tijd voor tijd is 100%.
Gedurende de werkweek is het mogelijk om binnen diezelfde week eerder gemaakte overuren op te nemen als tijd-voor-tijd. Dit wordt geïnitieerd door de medewerker met goedkeuring van de Teamleider.
Het saldo van de TVT uren en de bovenwettelijke vakantieuren mag aan het eind van het jaar nooit de 40 uur overschrijden. Uren boven de 40 uur worden uitbetaald.
3.5 PLOEGENDIENST
Werkgever kan om bedrijfseconomische redenen ploegendienst instellen.
4. VERPLICHTINGEN VAN DE WERKNEMER VOORTVLOEIENDE UIT HET DIENSTVERBAND
4.1 MELDINGSPLICHT
Werknemer is verplicht de werkgever hetzij schriftelijk hetzij mondeling in kennis te stellen van wijzigingen in omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de arbeidsvoorwaarden en/of uitoefening van zijn werkzaamheden. Deze verplichting geldt in ieder geval in de volgende specifieke situaties:
a. Schriftelijk : in geval van aanvraag ten behoeve van vakantie (of verlof), minimaal vijf dagen van tevoren bij de direct leidinggevende; wanneer er wijzigingen optreden in de persoonlijke sfeer of ten aanzien van familieomstandigheden, welke tevens gevolgen kunnen hebben voor fiscale- of arbeidsvoorwaarden, dient eveneens de administratie en/of personeelsafdeling te worden ingelicht.
b. Telefonisch : in geval van ziekte dient op de eerste werkdag van verhindering tussen 08.00 en 09.00 uur de direct leidinggevende van ziekte en verpleegadres in kennis te worden gesteld. Als de ziekte in de loop van de werkdag optreedt, dient de werknemer dit, zodra de werkplek of afdeling wordt verlaten, terstond aan de leidinggevende mede te delen. Wanneer het verpleegadres in de loop van het ziekteverzuim verandert, dient de personeelsadministratie hiervan op de hoogte te worden gesteld. In alle overige situaties waarin verhindering optreedt, dient de leidinggevende hierover tussen 08.00 en 09.00 uur te worden geïnformeerd.
4.2 EIGENDOMMEN VAN DE WERKGEVER
Alle goederen, waaronder schriftelijke stukken, waarover de werknemer van of ten behoeve van de werkgever tijdens dienstverband verantwoordelijkheid krijgt, zijn en blijven eigendom van de werkgever.
De werknemer is verplicht deze eigendommen/ goederen op eerste verzoek van de werkgever en bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst aan de werkgever ter beschikking te stellen.
Translation - English 2. APPOINTMENT AND TERMINATION
2.1 DURATION OF EMPLOYMENT
As is agreed in the individual employment contract, the nature of employment is temporary or permanent. The contract is entered into in writing.
2.2 PROBATIONARY PERIOD
The probationary period at the start of employment depends on the duration of the employment contract. With a temporary employment contract, and a contract with a duration shorter than two years, the probationary period amounts to one month; if this temporary employment contract has a duration of a longer period than two years, the probationary period is two months.
In the case of a permanent employment contract, the probationary period amounts to two months.
During the probationary period, both parties can terminate the employment contract in writing without due observance of a notice period.
2.3 NOTICE OF TERMINATION
The minimum notice period for the employee is one month. For the employer, the statutory notice period applies, which amounts to at least 2x the notice period of the employee. The notice period starts on the 1st day of the new calendar month.
2.4 TERMINATION OF EMPLOYMENT
Employment will be terminated in the following cases:
f. Through written termination by one of both parties with due observance of the applying probationary period and other statutory regulations.
g. As a consequence of a pressing reason as legally defined. In this case, the employment can be terminated forthwith on the part of the employer as well as on the part of the employee. In this case, due observance ought to be paid to the standards of reasonableness and fairness.
h. By reaching retirement age.
i. The employment of the temporary employee legally ends after the expiration of the date which is stated in the individual employment contract. Formal notice of termination is not required in this case.
j. Through the death of the employee.
2.5 GOOD EMPLOYEE-SHIP
d. The employee ought to adhere to all rules and regulation of the company. All employees are expected to be knowledgeable about the regulations and to know the consequences of violation of those regulations.
e. Every employee, before he/she commences new duties, is obliged to gather information about
• the risks which are associated with working with machines, tools, or materials.
• the measures which he/she has to take to protect man and the environment.
• the safety means to be used, such as personal and other means which are necessary to perform the activities concerned.
• If one acts in violation of legal regulations or the company regulations in force, the company, depending on the seriousness of the violation, can decide to take the following measures:
• Written warning
• Repeated written warning
• Instant dismissal
• A written warning is issued by the immediate superior. The warning will be included in the personnel file of the person concerned.
• A repeated written warning is issued by the immediate superior. The repeated warning will be included in the personnel file as well. A second or third warning is attended with the warning that repetition of the violation will lead to (instant) dismissal.
• If a violation is a pressing reason for dismissal, the company will proceed to instant dismissal. Employee will be informed verbally as well as in writing by the immediate superior. If employer needs to investigate the matter further in case of a serious violation, employee can be suspended forthwith. Employee will be informed about this in writing as well.
2.6 REFERENCE
At the end of the employment, the employee, at his/her request, receives a reference. The reference states the time span of the employment, the duties performed and, if so desired, the manner in which these duties were performed as well as the way in which the employment was terminated.
3. HOURS OF WORK
3.1 GENERAL: WORKING WEEK, WORKING DAY, WORKING HOURS
Employee has a 40-hour working week, during five days per week from Monday until Friday. Therefore, employee has an 8-hour working day. Any possible exceptions are specified in individual contracts.
3.2 WORKING HOURS : DISTRIBUTION PER DEPARTMENT
Shifts’ working hours (attention! no irregular shifts):
Early shift: 06.00h-15.00h
Late shift: 14.45h-23.45h
Night shift: 24.00h-06.00h (only when necessary at the request of the MT)
Other working hours:
For the production departments, a mandatory attendance between 07.00h and 16.00h applies.
For the office, a mandatory attendance between 08.00h and 16.30h applies.
The team leader, in consultation with the MT, can determine that work starts earlier than on the aforementioned times. However, in that case a mandatory attendance until 16.00h, or in the office until 16.30h, still applies. From individually deviating working hours no rights can be derived by others. The team leader is responsible for the mandatory attendance of employees.
On the day-shift it is not allowed to start work earlier than 06.00h. Time worked before 06.00h is not considered working time.
Depending on the rush of business, spreading of working hours can be applied (e.g. between 06.00h and 18.00h). In these cases, the starting time of 06.00h can be deviated from as well. Request for this spreading always comes from the MT, the responsibility for attendance and spreading lies with the team leader.
Break times for production are 15 minutes in the morning, 15 minutes in the afternoon, and 30 minutes for lunch.
Break time for the office is 30 minutes for lunch. Responsibility for this lies with the team leader. Break times do not apply for travelling employees. However, they do have to adhere to the driving time law.
The office lunch break is from 12.30h until 13.00h. For production, the following times apply:
Day-shift
Short break 10.00h-10.15h
Lunch break 12.30h-13.00h
Short break 15.00h-15.15h
Early shift
Short break 08.00h-08.15h
Short break 10.00h-10.15h
Lunch break 12.30h-13.00h
Late shift
Short break 17.00h-17.15h
Lunch break 19.00h-19.30h
Short break 21.30h-21.45h
3.3 REGISTRATION OF ATTENDANCE AND ABSENCE
d. All employees are obliged to use the attendance-and-absence system at the start and end of the working day.
e. In order to ascertain whether employees adhere to the mandatory working hours, the data will be verified by the immediate superior.
f. The system will be used for the processing of working hours, overtime and leave etc. in behalf of the salary administration.
3.4 OVERTIME
By overtime is meant: the performing of planned activities after agreed contract hours per week and after permission of the immediate superior. The 1st and final 10 minutes of the working day do not count as overtime.
Payment of overtime:
Monday until Friday until 24.00h 125%
Monday until Friday from 24.00h until 06.00h 133%
Saturday 150%
Sundays and holidays 200%
For the evening shift (attention! This is not about irregular shifts) applies:
Working hours from 18.00h until 24.00h 125%
Working hours from 24.00 until 06.00h 133%
Saturday 150%
Sundays and holidays 200%
Hours spent travelling are not considered overtime and do not count in the calculation of the amount of overtime. Working hours which are moved do not count as overtime either.
It is possible to trade time-for-time with regard to overtime, however, with a maximum of 40 hours unless agreed otherwise with the MT. Compensation of time-for-time hours is 100%.
During the working week it is possible to take overtime worked earlier in the same week as time-for-time. This is initiated by the employee with the approval of the team leader.
The balance of the TVT (time-for-time) hours and the extra holiday hours may never exceed 40 hours at the end of the year. Hours exceeding 40 are paid.
3.5 SHIFT WORK
Employer can introduce shift work for business economic reasons.
4. OBLIGATIONS OF THE EMPLOYEE ARISING FROM THE ENGAGEMENT
4.1 DUTY TO REPORT
Employee is obliged to inform employer either in writing or verbally about changes in circumstances which could influence the terms and conditions of employment and/or performance of his/her duties. This obligation applies in any case in the following specific situations:
a. In writing: in case of application regarding holiday (or leave), at least five days beforehand with the immediate superior; when changes occur in the personal sphere or with regard to family circumstances which could also have consequences for fiscal conditions or conditions of employment, the accounts department and/or personnel department ought to be informed.
b. By telephone: in case of sickness, the immediate superior ought to be notified about sickness and nursing address on the first day of absence between 08.00h and 09.00h. If the sickness occurs in the course of the working day, the employee ought to notify the immediate superior forthwith, as soon as the work station or department concerned is abandoned. If the nursing address changes in the course of the health-related absence, the personnel administration ought to be notified about this. In any other situations in which absence occurs, the superior ought to be notified about this between 08.00h and 09.00h.
4.2 PROPERTY BELONGING TO THE EMPLOYER
All goods, among which written pieces, for which the employee gets responsibility from or on behalf of the employer, are and remain property of the employer.
The employee is obliged to place this property at the employer’s disposal at the first request of the employer and at the end of the employment contract.
Dutch to English: Excerpt of an article on interior design General field: Other Detailed field: Furniture / Household Appliances
Source text - Dutch Mix van zoldervondsten, kringloop en designstukken
Wie rondkijkt bij Markwin en Marieke zal het niet opvallen, maar voor 80% bestaat het
interieur uit tweedehands spullen. De kringloop, Marktplaats en de zolder van Marieke's
moeder, daar komt het gros van alle spullen vandaan. Gemixt met design krijgt het
geheel weer waarde, oude spullen in een nieuwe context. Marieke: 'Ik vind het leuk om
iets unieks op de kop te tikken, iets wat je niet in elke woonwinkel terugvindt. Maar het
is vaak wel een kwestie van geduld: negen van de tien keer sta ik na een rondje door
een kringloopwinkel weer met lege handen buiten. De liefde voor tweedehands spullen
is ooit ontstaan door zelf op rommelmarkten te staan met vriendinnen. Dat is op een
gegeven moment een beetje uit de hand gelopen, waardoor we elke maand
zolderrestanten van vrienden en kennissen verkochten. Op zo'n dag ga je zelf natuurlijk
ook rondlopen en dan kom je de mooiste spullen tegen. Ik heb vorige week nog een
hele middag op een rommelmarkt rondgelopen, mijn enige buit was een spaarpot van
€0,50, maar daar was ik wel blij mee.' Het verzamelen van spullen met een verhaal
heeft Marieke niet van een vreemde: haar moeder bezit een zolder vol nostalgie. 'Daar
maak ik dankbaar gebruik van, ik mag alles meenemen naar huis en af en toe ruil ik
weer wat spullen om.'
Translation - English A mix of attic finds, second-hand items and design pieces
When you look around the house of Markwin and Marieke you won’t notice it, but the furnishings consist for 80% of second-hand items. Second-hand shops, Marktplaats (= a Dutch online marketplace) and Marieke’s mother’s attic are where the majority of the furnishings came from. Mixed with modern design pieces, the whole regains value and the old items are put in a new context. Marieke: “I like laying hold of something unique, something you won’t find in every furniture store. But it often demands patience: nine out of ten times I end up outside with nothing after a visit to a second-hand shop. My love for second-hand items began years ago when I started selling things on jumble sales together with my friends. At a certain point, that got a bit out of hand and we would be selling items from the attics of friends and acquaintances. Naturally, on such a day I would go and look around myself and find the most beautiful things. Just last week I spent a whole afternoon at a jumble sale, and while my entire loot consisted merely of a €0,50 money-box, I was really happy with it. Marijke is a chip off the old block when it comes to collecting items with a story attached to them: her mother owns an attic filled with nostalgia. “I make use of it often and with great pleasure. I am allowed to take whatever I want with me and every once in a while I swop some of the items again.”
Dutch to English: Excerpt of a speech on sensor technology General field: Other Detailed field: Government / Politics
Source text - Dutch Dat is wat wij, als overheid, voor ons zien bij de ontwikkeling van onze kennisclusters in het noorden (sensortechnologie, water, energie, Agribusiness/BBE en Healthy Ageing). Ambitie, bundeling van kennis en kracht en ondernemerskracht is wat we nodig hebben in de regio om onderscheidend en concurrerend te zijn ten opzichte van andere Europese regio’s. Ik kijk dan ook met trots om mij heen vanmiddag als ik zie hoe u hier allen een bijdrage aan levert.
Met Sensor Universe, het Hanze Institute of Technology, het onderzoeksinstituut INCAS3, dat de brug slaat tussen wetenschappelijke kennis en bedrijven, en Sensor City als openluchtlaboratorium hebben we de fundamenten neergezet om sensorsystemen te ontwikkelen, toe te passen en op de markt te brengen. Niet alleen gericht op watervraagstukken, maar ook in bijvoorbeeld de precisielandbouw liggen grote mogelijkheden. Het project IJkakker fungeert als proeftuin (Living Lab) waarbij drie jaar lang de omstandigheden van bodem en gewas met sensoren worden gemeten. Zo kan gericht en efficiënt in de teelt worden gehandeld. Ook op het gebied van ICT-vraagstukken gebeurt er veel in Drenthe. Vorig jaar is het project DOME van start gegaan; een project van ASTRON en IBM waarbij energiezuinige computersystemen worden ontwikkeld voor zeer grootschalige dataverwerking. Denkt u bij DOME nu niet alleen aan knappe koppen die heel complex wetenschappelijk onderzoek verrichten; nee, ook het regionale MKB kan zich aansluiten bij het project via een userplatform. De kennis die wordt opgedaan, en dat geldt voor elk van de kennisclusters, moet worden gedeeld en tot economische spin-off leiden. De kansen voor het MKB, de motor van onze regionale economie, zijn voor ons als overheid essentieel. Uiteindelijk moeten er natuurlijk gewoon producten ontwikkeld en gemaakt worden die op de markt gebracht kunnen worden.
Met SAWA, IJkakker, SENTEC, DOME laten we zien wat we doen en wat we kunnen. Deze projecten en Living Labs zijn geen eindstations, maar moeten uitnodigen om verder te blijven denken en ontwikkelen. Juist door ons te richten op die ‘maatschappelijke uitdagingen’ waar wij met onze sterke sectoren een goede bijdrage aan kunnen leveren, kunnen we onze financiële middelen efficiënt inzetten en maximale resultaten behalen. Dit sluit heel mooi aan op de nieuwe Europese programma’s, waarvoor we vanuit Brussel de komende jaren weer middelen krijgen.Waterkwaliteit en – management is één van die maatschappelijke vraagstukken waar wij een bijdrage aan willen leveren. En een deel van de antwoorden ligt in het gebruik van nieuwe sensortechnologie. Kruisbestuiving tussen vakgebieden leidt tot de meest betekenisvolle innovaties. Een mooi voorbeeld is het project WaterSense, waar innovaties op het gebied van waterbesparing en watervoorziening in de landbouw tot stand zijn gekomen, waar zowel onderzoeksinstellingen als het bedrijfsleven een bijdrage in hebben gehad. Als we hardop verder denken over de mogelijkheden van sensortechnologische toepassingen zouden we gezamenlijk voor een interessante lijst kunnen zorgen. Meten van voedselkwaliteit, olie- en gasvoorraden en vult u zelf maar aan.
Translation - English That is how we, as government, see the development of our knowledge clusters in the north (sensor technology, water, energy, Agribusiness/BBE and Healthy ageing). Ambition, the joining of knowledge, efforts and entrepreneurial strength are the things we need if we want to distinguish ourselves from and compete with other European regions. That is why, this afternoon, I look around and feel proud, seeing how all of you contribute to these goals.
With Sensor Universe, the Hanze Institute of Technology, the research institute INCAS3, which forges a link between scientific knowledge and businesses, and Sensor City as an open air laboratory, we have laid the foundations for the development, application and sale of sensor systems. Not only in the field of water management, but also for example in precision farming lie great opportunities. The Ijkakker project acts as a proving ground (Living Lab) in which sensors measure soil and crop conditions during a period of three years, thus making possible a more efficient way of trading in cultivated crops. When it comes to ICT issues, a lot is happening in Drenthe as well. Last year, the DOME project was started, a project initiated by ASTRON and IBM which focuses on the development of low-energy computer systems for very large-scale data processing. Now, please don’t just think of DOME as a bunch of highly intelligent people doing complex scientific research; no, the regional SMB can join the project as well by means of a user platform. The knowledge thus gained, and this goes for every single one of the knowledge clusters, then needs to be shared in order to lead to economic spin-off. For us as government the opportunities for the SMB, the engine of our local economy, are of paramount importance. In the end, of course, the goal is to develop and make products which can be brought to market.
SAWA, Ijkakker, SENTEC and DOME show what we do and what we are capable of. Instead of these projects and Living Labs being end goals, they rather aim to invite further thinking and development. Precisely by focusing on those ‘societal challenges’ to which our strong sectors can contribute, can we allocate our financial means efficiently and achieve maximum results. This is very much in line with the new European programmes, for which Brussels will grant us the means in the upcoming years. Water quality and management are among those societal issues to which we wish to make a contribution. And part of the answers can be found in the use of new sensor technology. Cross-fertilization between different fields leads to the most meaningful innovations. A good example of such cross-fertilization is the WaterSense project, which brought about innovations in the areas of water conservation and water supply in agriculture, innovations to which research institutes as well as trade and industry contributed. If we were to think out loud about possible applications for sensor technology we probably would come up with an interesting list. Measurement of food quality, of oil and gas supplies, well, you name it!
More
Less
Experience
Years of experience: 13. Registered at ProZ.com: Mar 2012.
A creative, hard-working, disciplined translator who likes to be challenged. Likes to push boundaries and always perseveres to achieve perfection. Analytical, and not afraid to dive into unknown subject areas, because eager to learn. Avid reader.
PROFESSIONAL INFORMATION:
I have a degree in American Studies, which I studied at the University of Groningen in the Netherlands. While I was a student, I worked as a translator and public relations chief at a publishing house. For this company, I drew up (English) press releases and letters and translated (parts of) books and poems. I loved doing this work so much that I decided to establish my own one-(wo)man translation company.
Some examples of my work as a translator:
- I translated ‘The Red Church’ by bestselling American writer Scott Nicholson from English to Dutch.
- For the Martini Hospital in Groningen, I translated an Australian book on a diet for people with irritable bowel syndrome from English to Dutch. After that, I edited and reorganized the text in order to make it suitable for a hospital website about this diet and irritable bowel syndrome.
- I translated many documents, such as speeches and presentations, for the government of the Province of Drenthe in the Netherlands.
For further details about me and my work experience, take a look at my CV and/or my website (www.starlinestranslations.com).
Keywords: translator, English, Dutch, translations, translation company, editing, correcting, Danielle Boelema, English to Dutch translator, Dutch to English translator. See more.translator, English, Dutch, translations, translation company, editing, correcting, Danielle Boelema, English to Dutch translator, Dutch to English translator, proofreading, freelance translator, translation services. See less.